Larissa Volodimerova is geboren in St.Petersburg, toen nog Leningrad, en is in 1982 afgestudeerd aan de Universiteit van Leningrad in de Portugese taal. Daarna is ze werkzaam geweest als o.a. ingenieur en vertaalster. In het eind van de jaren tachtig is ze opgenomen in de internationale PEN-club van schrijvers in New York. Vervolgens werd ze ook lid van schrijversverenigingen in IsraÊl en Nederland.
In 1992 is Larissa Volodimerova geÊmigreerd naar IsraÊl waar ze meegewerkt heeft aan het oprichten van een instituut voor literatuur, journalistiek en drama. Ook heeft ze in die tijd gewerkt aan haar proefschrift over Vladimir Nabokov aan de Universiteit van Jeruzalem. Voorts heeft ze in die tijd het eerste leerboek geschreven over literatuurtherapie.
Ongeveer zeven jaar geleden is Larissa Volodimerova naar Nederland geÊmigreerd met het idee daar een dergelijk literair en journalistiek instituut van de grond te krijgen als in IsraÊl.
Inmiddels heeft ze een aantal boeken gepubliceerd, tien daarvan zijn hier in Nederland uitgegeven. Zo heeft ze poÊzie, poÊmen, verhalen, romans en toneelstukken geschreven. De laatste boeken zijn overigens geÎllustreerd en opgemaakt door haar twee kinderen.
Het belang van het vertalen van het werk van L.V. in het Nederlands
Haar stijl en sujetten zijn van hoog niveau en laten de lezer op een filosofische manier nadenken. Voorts onderscheidt het werk van Larissa Volodimerova zich door een bijzonder rijke woordenschat die de lezer af en toe versteld doet staan. Ondanks dat alles is het oeuvre van de schrijfster goed leesbaar. Bovendien zijn delen van haar werk in het bijzonder interessant voor de Nederlandse lezer, met name dan de delen die de schrijfster in Nederland heeft geschreven. Het geeft een interessant beeld van de manier waarop emigranten, in het bijzonder uit Rusland, hier door het leven gaan en op wat voor problemen en eigenaardigheden ze hier in dit land stuiten. En dan gaat het vaak over zaken die wij als volstrekt normaal beschouwen.
Procesverbaal
(Spiegelende novelle).
Deel I.
We zijn zo vaak verhuisd, dat ik me niet meer herinner naar welke kant de Grote Beer gedraaid staat. Draai je om, Beer!
Ik, Lialechka, hang al drie en een half uur rond bij de kapper in Diemen, een miljonairs stadje bij Amsterdam. Mijn man, die zo dik is dat je hem niet kan omvatten heeft het in zijn hoofd gehaald om van mij, een vurige brunette, in de badkamer een gouden vogeltje te maken. De veren zijn groen geworden, net als bij Kisa Vorobjaninov1, en begonnen met plukjes uit te vallen. Ik heb niet eens gehuild.
Fred, de kapper, (zo werd in het huis van de zoon van mijn man een mongoeste genoemd en later werd hij door zijn beestachtige vrouwtje doodgebeten) is een homo in een leren broek en een beroemde haarkleuring specialist. Hij haalt met een haaknaald de een na de andere pluk uit mijn kruin tevoorschijn en trekt ze door de gaten van een plastic tasje op mijn hoofd. Hij zou in een avond zo een kous kunnen breien. En ik ben bang voor AIDS, stel dat hij nou met dat ijzer mijn huid verwondt. Ik werp steeds schuine blikken op zijn ruime achterwerk, net als in de dierentuin.
Bejaarde dames bezoeken de kapperszaak en een ieder van hen zegt binnensmonds: wassen - knippen.
- Kort zeker, -buigen de kappers.
- Ja hoor, natuurlijk.
Nederlanders betalen voor water, en de bejaarde dames besparen op de afwas thuis. Hun messen en lepels glimmen van het vet (alles is hier steriel). De eerstvolgende grootmoeder met een permanent, in een jasje Yves Saint Laurent, laat zich besprenkelen met water.
Mijn stomme aanwezigheid hier valt niet te rijmen, niet met de dagen vorst in Moskou, waardoor de mensen vanaf de herfst op straat uitglijden, en ook niet met de bommen in Jeruzalem, die ons net hebben geraakt. Fantoompijnen van Vaderlanden.
-Thee of koffie? - fluistert mijn homootje zoet. Zijn lippen, twee bruine bloedzuigers, de een boven de ander, vertrekken in een valse lach.
Op een schoteltje ligt een piepklein koekje in een verpakking met een plaatje en suiker.
Voor mij duwen de collega's van Shalamov2, een mijnkarretje met gedolven inhoud. Hun buiken zijn zo versleten dat het wonden geworden zijn en hun kleding wasemt zweet in de vorm van gelijkvormige lapjes. Mijn oom, een geraffineerde intellectueel van 16 trekt het aan zijn wang vastgevroren sjaaltje van wafeldoek los, dat door luizen als een riviertje beweegt.
Wij waren nog maar net getrouwd of de zoon van mijn man belde op om het volgende mede te delen: "Dit heeft geen zin, pap. Zij doet gif in je soep, en anders zou je mij nog kunnen helpen".
Ik vergezel mijn man overal als een hondje en probeer hem steeds over zijn wang of neus te likken, als niemand kijkt. Ik ben zelfs bang om me voor vijf minuten van hem te scheiden: ik begin dan gelijk te ijsberen en me allerlei enge dingen voor te stellen. Wij slapen als blinden, op een zij waarbij de een tegen het achterhoofd van de ander ligt, en ik houd de hele nacht met mijn uitgestrekte armen zijn schouders vast. Met naÎeve voorwendselen probeer ik onder reizen naar het Prado en het Louvre uit te komen en laat me zonder enthousiasme naar een supermarkt brengen om daar spinazie te kopen. Een auto-ongeluk tekent zich schijnbaar in de verte steeds somberder af.
Heimelijk doe ik vitamine C in de thee, en maak magere bouillon, zodat hij gezond en sterk blijft. Wij hebben een behoorlijk leeftijdsverschil. Wat moet ik alleen op deze wereld?
Fred haalt mij van onder de fÆhn te voorschijn. Ik blader met mijn voet door een modeblad: het is een zelfde therapie als laten we zeggen breien. Wanten voor onze vier kleinkinderen.
Thuis communiceren wij in gebroken Engels, een taal die ons beiden vreemd is. En zelfs als het een literaire zou worden, dan zou mijn man de essentiÊle frase die ik op allerlei wijzen probeer te vertalen niet begrijpen: het morele leven gaat dieper dan het fysieke. Wij zijn immers vanwege een reden naar deze wereld gekomen. Om deze reden zou ik mijn hele vorige leven uiteen moeten zetten. Wij zijn natuurlijk ver weg, maar terwijl ik me aan de koffie brand, is het water in Diemen nog 5 centimeter gestegen en de lagere verdiepingen zijn overstroomd. En dat terwijl er in Moskou, meldt de "Svoboda", mensen op de stoep bevriezen. Zomaar, tot ze dood zijn.
Vandaag zal het brokstukken van meteorieten regenen en ze zullen mijn dinosauriÊrs vernietigen. Sneeuw knerpt en uit het water komt een ijsberg tevoorschijn. De gehele nacht trekken wij onze hoofden op, onze monden geopend.
Ik heb nog een laatste stukje krijt over. Het is net als een drug, of je laatste sigaret; onthutst lik ik de restjes van mijn handpalm.
Gisteren was er leven. Een groep ganzen splitste zich en een deel stak de weg over. Een hele rij auto's stond onderdanig stil, zonder te toeteren. Een reiger keek triest naar zijn magere grijze weerspiegeling in het water. Wij namen foto's op een bruiloft. Het 10-jarige zoontje hielp en trok de sleep van zijn moeder over de grond. De bruidegom, met een vlinderdas, een verzamelaar van stoomlocomotieven en autootjes en een man met twee rechter handen, straalde van geluk. Bij de heren keken kleine boeketjes, vastgezet met veiligheidsspelden naar de hemel en bij de dames, als teken van gehoorzaamheid, naar beneden. De jongste dochter van de bruidegom was gekomen om hen te feliciteren en bracht drie identieke hondjes mee, welke zich vanwege vlooien zaten te krabben. Zij keek met haar lege roze ogen naar de hemel: net een debiel. Haar vader verkrachtte haar en haar vijf zusjes vanaf hun tweede of derde levensjaar. De rest had het overleefd, daarom zag niemand ze op die bruiloft. Het zoontje van de bruid hebben zij met z'n tweeÊn vanaf de lente stelselmatig geslagen. In zijn kamer heerste orde.
Toen wij 's ochtends door het veld terugreden, gaf mijn man de zwanen een teken: tijd om op te staan! Zij strekten hun nekken en ik kreeg een mogelijkheid hen te bekijken. Wij hebben de kleine boeketjes uit het zijraam gegooid. In de verte rookte en stroomde een trein.
Een muskaatnootje is in mijn zak verkruimeld. Na de behandeling heb ik door de kronen zo'n pijn en zo'n zure smaak in mijn mond dat ik steeds mentholdrop mee moet nemen. De plaatselijke trots, een reusachtige fysiotherapeut, giet olie op mijn rug, net als in een pan, geeft een massage en stelt vragen, zodat hij mijn pijnbarriÕre kan meten. Vervolgens val ik flauw.
Hij vraagt hoe het is om in Jeruzalem een Russin en in Amsterdam een Jodin te zijn, of nog iets dergelijks. En hoe kan een taal je moedertaal worden, als "hik" "ik" betekent, en mijn geliefde Jos gewoon het woord "egel" aanduidt?
Hoe kan ik hem uitleggen, dat men met vervalste documenten uit Rusland emigreert, enkel naar het historische (niet voor iedereen weggelegd) Vaderland. Het is van te voren bekend dat je daar als kanonnenvlees gebruikt wordt. Of anderzijds, naar de Bundestag, maar de oorlog is immers ook weer de medaille aan een lintje van grootvader... En dat de postbode bij de deuren van ons relatiebemiddelingsbureau een heel archief van verzoeken uitlaadt. Welbespraakte modellen gekleed in Palekh halsdoeken schrijven onder aan een vragenlijst met kleine lettertjes: geen wensen ten aanzien van de partner. Dat wil zeggen ik ga met alles akkoord. Mijn armband van wit en rood goud trekt aan mijn pols, op het jasje zitten sporen van lippenstift. Onder het raam vloeien de stoomboten naar Zwitserland, en 's nachts, zonder schoenen om zachter te lopen, sluip ik naar de keuken om daar, met een handdoek over mijn hoofd te eten, te eten, te kauwen, zonder te koken of op te warmen. Mijn nagels breken, ik heb een nijpende behoefte aan krijt, ik kijk minachtend neer op de blos van schaamte en gezondheid, en slik, slik! Ons leven is slechts een tussenstation, ik heb mijzelf aangetroffen op doorreis in "Nederland". "Hik", - wat heb ik een honger! - betekent "ik".
En het smakelijke "hapje" betekent tussendoortje... De dokter zet mijn gewrichten.
Al vanaf de ochtend hangt er een reiger boven het bevroren kanaal - er is geen visje meer. Meeuwen roffelden met hun nageltjes op het ijs en zakten er niet door.
Moeder stuurde een brief waarin ze schreef dat ze daar de bouw van het communisme aan het afronden zijn. En dat er nog genoeg brood is.
Mijn man komt uit een gezin van miljonairs. Ze hadden een aparte kamer voor speelgoed gebouwd. Toen hij 14 was, heeft zijn stiefvader er alles in het casino doorheen gejaagd.
Mijn man bezorgde melk en kranten op de fiets en toen de verzekering afgelopen was, gooide hij de fiets in de gracht. Zijn vriendinnetje heeft hem naar haar vader, de eigenaar van een winkel, gebracht en geholpen om een motorfiets te kopen. `s Nachts heeft zij het geld gestolen en teruggegeven. Later heeft hij een radio uit fineer gemaakt: op veilingen mag je niets aanraken, alleen kijken. Zo begon de handel.
Mijn man, een programmeur, kraakte een bank. Hij is een verstandig mens en weet dat ons leven een grote rechtszaak is. Mijn moeder is een majoor in retraite en staat aan de andere kant en haalt haar handpalmen aan het prikkeldraad open.
Ik schreeuw met gebogen hoofd, als een reiger. Een videocamera kijkt naar mij vanuit een hoek waar in Rusland een ikoon zou hangen. Later zal mijn man zich verbazen en mij een potje met rozen geven: theerozen of misschien zwarte.
Ik keer terug naar de computer om een boek over het nut van vibrators in te kloppen en zo te verraden. Over het verschil tussen droge en vochtige, vibrators voor bejaarden en kinderen. Ik voeg er persoonlijk toe dat de firma Scala naar buiten treedt met plaatjes tegen geweld. En er nog genoeg brood is.
Denkt u dat wij niets meer hebben? Geen herinneringen?
In het begin van de Perestroika gingen wij afzonderlijk stemmen en kregen er aldaar een mogelijkheid om worst te kopen voor terug: mijn vader, een communist, ging naar rechts en ik naar links. Ik stond achter de democratie en als toegevoegd gewicht was er nog generaal Makashov3, naar men zei een politieke gevangene.
Het Vaderland, de Teven groeve als werkkamp, heeft op de vierde dag haar vrijheid met kaarten verspeeld. Ik rende door metrowagons en plakte pamfletten op de deuren: "Voorzichtig de couppoging sluit zich". De pogroms dwaalden rond.
Het Joodse bloed in mij is het slimste, het moslimbloed - het meest gastvrije - en het Russische - het meest nuchtere en wijdste. Er bestaat geen cognac waarmee ik mijn angst voor de kampen kan verdrinken.
In een Russische kerk vlakbij de rosse buurt, tussen de hoeren, heeft een priestervrouw de arm van een jongetje gebroken omdat hij vals zong. Een KGB-priester wast daar geld wit, hetzij voor coca¿ne, hetzij voor een bordeel met Russische vogeltjes.
De staat verstrekt ons gratis methadon.
Een vluchtelinge uit Chernobyl staat met haar hand in haar zij achter een raam. Zij is gekleed in een voor het weer ongeschikt kanten vijgenblad, kijkt naar twee zilveren zwanen in een vieze gracht en smeert tranen uit over haar dronken en volgesnoven gezicht.
In de Peterburgse Lavra herdenken zij ongeveer voor 1 minuut de democratische Galina Starovoitova4. Generaal Makashov is bijna gelukkig.
Mijn geliefde schudt mij `s ochtends ruw wakker. In zijn handen houdt hij een nijptang en een fles vodka en vraagt: "Wil je alsjeblieft een splinter uit mijn hiel trekken?" Op heroÎsche wijze is hij klaar voor de operatie.
Wij zijn met dezelfde boeien geketend. Wij leveren humanitaire hulp aan het bejaardenhuis bij Peterhof omdat zij daar bereid waren mijn oppas een plaats te geven.
In viertallen liggen of zwerven de bejaarden in een kamer. De meest antieke reageren niet op hun honger en geuren. Het kalme afdelingshoofd, een dievegge, vroeg of wij zeep met formaline wilden sturen. De 80 jaar oude oppas velde vroeger bomen in SiberiÊ, tegenwoordig veegt zij de betonnen trap met een uit een handdoek gemaakte mop.
Een feest ter gelegenheid van onze verhuizing. Wie nodigen we uit?
Mijn dochter komt binnengerend en gooit haar schooltas op de vloer. Haar martelingen zijn afgelopen.
Zij is het enige blanke meisje op school. Ze zou een donkere trui moeten aantrekken, want zelfs haar lokken zijn blond. Haar klasgenoot, een 2 meter lange neger, vroeg mij vertrouwelijk tijdens een schoolavond: "Zal ik je eens neuken, mammie?"
Mijn dochter betaalt de koffiejuffrouw in de kantine voor de cola met nepgeld, dat heeft zij van een weesje uit Ghana geleerd. Een Angolees vriendinnetje speelt met een snijmesje voor de neus van de leraar. Gisteren werd hij door de hele klas geslagen.
Onderweg naar huis houdt mijn dochter een geopende haarlakbus bij de hand. Als er iets is kan zij het meteen in de ogen spuiten: het barst hier van de bul-terriÊrs en Turken.
Wij leren haar dat racisme heel erg slecht is.
Wij zijn emigranten.
Ik geloof niet dat ascetisme bestaat uit het in vieren vouwen van een blaadje toiletpapier, zoals het thuis ging. Ik kan een broeikas in elkaar zetten, planken gladschaven en met plastic bedekken. Ik rij in een kapotte auto, als een stuntman, en kan zo nodig mijn geliefde met karate verdedigen. In ongebruik geraakt hangt de kimono in de kast. Ik kan behang in record tijd van de muur scheuren, mijn man pronkt met mij bij de buren. De behanger komt het bezichtigen. Ik bak taarten zonder rook en pannenkoeken zonder eieren en boter, en iedereen verbaasd zich erover hoe lekker en caloriearm ze zijn. Maar ik zal nooit het vreselijke mysterie kunnen bevatten hoe je voor jezelf per telefoon een vossenbontjas met poolvos motief kunt bestellen en dan bij het ochtendgloren tekent voor ontvangst, tekent voor je eigen zwakheid. Wij zijn emigranten.
Waar zijn jullie, vrienden? Allen, die ons eeuwige liefde zwoeren? Van al onze notitieboekjes is slechts een nummer overgebleven. Als je een hondje verwent, zal het je bijten. Als je je van een tijger afwendt, zal hij je opeten. De rechtvaardigen bederven als room, en boeven worden heiligen. Een icoon is met haar geschilferde neus tegen een muur gezet. Een zweep met een loden uiteinde hangt in een hoek uit het zicht. Alleen zwakken plegen verraad. Zij vergeven het goede nooit.
In het weekend rijdt mijn dochter een paardje in. Nee, geen pony die je voor kleintjes koopt, maar een echte loper, die na het rijden in een dekkleed wordt gewikkeld. Wij hadden bij de manege een zwarte hoed (hoe zeg je dat in het Russisch?) gestolen en laarzen gehuurd (een vergeten woord). Na het galopperen ruik ik thuis aan de leggings: zitten er geen vlooien in? In de manege is zand met stalmest vermengd. Kinderen vallen er met hun neus in en vermaken zich volop.
Als iemand mijn dochter een koekje of snoepje aanbiedt, moet zij nee zeggen. Dan brengt een vriendinnetje haar naar een automaat, werpt een muntje in de sleuf en geeft haar het gevallen broodje of blauwe snoepje. Nu zonder drugs, bijna zeker.
En zij vermaken zich.
`s Nachts word ik door angst verstikt.
Ik druk op een knopje aan de muur, en ga dan in een kristallen doodkist liggen en doe zelf het deksel toe. Het kunstlicht van de zonnebank flitst aan: precies 17 minuten. De doodskist heeft binnen airconditioning, is rond en ademt met de geur van menthol.
Daarna jeuken je ogen nog heel lang, maar ik ben al goudbruin geworden, als een kerstkalkoen, welke verplichte kost is voor een feestelijke tafel.
Mijn man roept mij op een terloopse manier: hij weet niet precies hoe hij mijn naam moet uitspreken. Ik fluister tegen mijzelf: Lialechka! En reageer met een klank tussen "joz" en "yes", met andere woorden ik vind alles best.
Wij dobberen al vier uur lang op een zeilboot en naderen de sluizen. De binnensluisdeuren slaan achter de schepen dicht en het waterpeil zakt tot het niveau van de zee. En vlak bij ons wachten twee zwarte zwanen totdat de buitensluis open gaat. Vervolgens slaan ze met hun vleugels en zwemmen, zoals altijd, als eerste. De zeilboten laten hen voorgaan.
De zee stuwt schuimkragen voort. Na de golfbreker overspoelt het water ons koebrugdek. Mijn man wordt zichtbaar bleek: hij maakt zich zogezegd zorgen over mij en zegt stommelend dat het tijd is om te gaan eten. Dat is heilig en ogenblikkelijk keren wij richting restaurant. Geen trek.
`s Zomers zaten wij in Moskou aan een ronde tafel en nipten van slappe thee. De kleinzoon van een recente Russische president volgde het bonbonnetje met argusogen, van doos tot mond. Maar men had hem geleerd te zwijgen. Hij drukte zijn anemische lipjes samen en reed mijn man met een houten vrachtwagentje aan. Zo zijn wij!
IsraÊl is een land voor bejaarden en kinderen. Mijn zoontje raakte onderweg naar karateles in een terroristische actie verzeild maar hij had geluk, men miste op een paar meter na. Mijn moeder en ik zochten hem lange tijd in de gillende menigte en de lijsten op de radio.
In werkelijkheid was alles veel beangstigender.
Niemand van ons heeft ooit nog voor een bus betaald, ze explodeerden. En vandaag rent en huppelt nummer 18 door Amsterdam.
De president was wijs en vrijgevig, maar de tijd vliegt zo snel voorbij! En de andere president had toevallig dezelfde naam als ons hondje, en wij fluisterden naar hem op straat: "Bibi!"
Witte zwanen zitten op het ijs als op een spiegel en hun spiegelbeeld weerkaatst erin.
Ik had geen tijd om op de Arabische markt in IsraÊl een ketting te kopen: granaat, turkoois, eerst de huid verkoelend en daarna verwarmend. Of een rivierparel. Er was geen tijd voor zilveren zegelringen, de gouden valsheid trekt aan mijn spitse vingers. De trouwring met diamanten zoog zich vast aan mijn huid. Aan de binnenkant staat er: Jos. `s Nachts praat ik met die naam.
Jos zat in de kofferbak te graven terwijl, steeds sneller rennend, zich een bul-terriÊr op mij wierp. Zo'n witte, met een roze killersmond en de bek van een haai. Hij hing zich vast aan mijn arm en beet het vossenbont boven de elleboog door. Ik heb hem afgeweerd en schudde hem weg als een kakkerlak. De bul-terriÊr nam weer een aanloop en greep mijn rinkelende besneeuwde pols. Bij zijn derde aanval mikte hij met zijn dodelijke greep op mijn keel.
Mijn dochter verbaasde zich en strekte haar armen uit om het hondje snel te aaien. De eigenaar grinnikte op een afstandje en wachtte op de afloop: wie zal er winnen?
Grote weelderige Jos sloeg de zware aanval van de roze haai van honderd kilo af en voerde mij weg van het slagveld. De ambulance gierde. Verder komt er een ander leven, ik kan me het slecht herinneren.
Alle bleke reigers, groene rokerige eenden, ganzen met rode vingers, Griekse meeuwen en slaperige zwanen waren, de mist snijdend, naar een nat veld achter het dorpje van zigeunervilla's in het hartje van Amsterdam gevlogen. Men verwachtte vorst.
Wij woonden toen al samen onder een dak. Hij heeft mij met mijn versleten valiezen in een bedrijfswagen opgehaald en remde bij een hotel. Elk uur belde ik naar huis en op een gegeven moment waren ze mij zo zat dat ze de lijn gewoon open lieten. Er was sprake van smachten in de hoorn, hese adem, een afgebroken gesprek. Hun vibrator veroorzaakte een kortsluiting en met een blauwe lichtflits sloegen de stoppen door. Men schakelde over op accu's; genoeg voor een uur. Het eerste orgasme wilde maar niet komen, vervolgens weerklonk er een verbaasde lach en werd de hoorn onder een kussen samengedrukt, je kon niets meer verstaan, maar spoedig weer wel. De zoete hartstocht overspoelde haar en wond haar op, de wens groeide maar verhinderde de bevrijding. Haar geliefde sloeg haar steeds sneller met een zweep. Zij gilde en huilde, en vroeg: sneller! Tegen de avond had het vijfde Þ zevende orgasme de spieren nog maar nauwelijks verzwakt. De brand had zich opgewarmd om de gespreide nietigheid in levende lijve aan te steken, de wentelingen weer aan te wakkeren. Zij siste als een slang en steunde, naar de vloer kruipend en smeekte: sneller, sneller! Hun stemmen waren niet meer te onderscheiden, in de hoorn kakelde een radio, er begon iets te klikken en de storingen kraakten boos. De jonge minnares werd herboren als vrouw welke zich niet kon beheersen, gebogen ten overstaan van seks, verzwakt door pijn en haat voor al het mannelijke. Zij besefte haar hulpeloosheid en haar fysieke verblinde macht. Alles werd duister. Tegen de ochtend, na zestien uur wederzijdse martelingen, tot pijn in de hartboezem toe, tot bewusteloosheid en kotsen toe, verwond en rustig, sluimerden zij zalig op gebeten lakens. De hoorn slingerde aan zijn snoer. Zij droomden van de vorst.
Een smeris maakte de vingers van een kind los en trok ze van de tafel af. Hij had zulk een weerstand, zo'n bovennatuurlijke kracht, niet verwacht van die trut. Met gebogen rug trok zij haar knieÊn omhoog en trapte hem tussen zijn benen en beet hem door zijn overhemd. De opgetrokken mouwen van de smeris waren doordrenkt met bloed.
Die sufmuts was mijn dochter van negen jaar en nog wat. Onder haar voeten kroop haar rotbroertje.
Wij werden in rijen geleid met een lied en een opschep en wij trapten de sneeuw alle kanten op met onze versleten viltlaarzen, onderweg van het werk naar de kantine. Een penetrante chloorlucht kwam binnen door het fineer heen, vastgezet in de zwarte opening van een gebroken raam. Een afgesneden bakstenen pijp rookte op het dak, en wij wisten: in de kotserij serveren ze een blauw waterig vissoepje, goedkoop brood, kale pap en dunne kompot met olie-ringen (de vruchten worden nooit gewassen).
Mijn kraag is open, een ader zwelt op tot hij hees is door het marslied en ik spuug bruin bloed op de sneeuw: het arrestatiestempel. Over 9 maanden moet ik voor de rechtbank verschijnen. Wij hebben allerlei manieren overdacht, maar met deze sneeuw kun je niet ontsnappen. Je moet volhouden tot het hoogwater is of tot er een gunstige ijsschots langsdrijft. Of anders met een bewaker een kindje verwekken, dan heb je een privilege. Later wurg je het, je eigen bloed. Met smart! De meiden fronsten hun voorhoofden en het lot van hun zuster deed hen rillen.
Er kwamen geen brieven uit de vrije wereld. We bereidden ons voor op de Dag van het Rode Leger. We verhoogden het dagelijkse quotum door de doekjes en dassen dwars te naaien, wanten te produceren, dozen met cadeautjes voor de kampbaas vol te proppen. Hij gaf die later aan de bezoekers en de gastmedewerkers. We deden onze uiterste best: het was immers feest!
De leiding heeft mij twee keer bij zich geroepen. Men schoof mij een stuk papier voor, bood mij een sigaret aan, men ademde in mijn nek. Men tastte mij af. Het werd niet gehonoreerd.
De oppas legde een struik bosbessen bloot en zette mijn dochter er voor, die tot aan haar wenkbrauwen in een doek gewikkeld was. Wij verjoegen de muggen met takken. De bosbessen waren door de zon sappig en paars geworden: voor jam en wijn, op een blad in de Russische oven, tegen buikloop en slecht zicht, voor de hele duistere winter. Mijn dochter begon grillig te worden. Paardenvliegen en muggen staken haar in haar tedere wangetje. Haar natte oog loenste naar achter, naar het moeras. Een specht hamerde in het dode bos en het echode in mijn voorhoofd.
Wij kropen naar een landweg en hielden ons aan de wortels vast. De bussen hadden we met touw dichtgebonden en hielden ze weg van enig vocht. Aardbeien vloeiden tussen de dwarsliggers, vermengd met gebroken bierflessen en toiletpapier. Mijn dochter viel in slaap.
Wij plukten van de bosbessenstruiken en vergeleken die met haar: kijk toch eens, dezelfde lengte, drie jaar oud. Roze wolken dwarrelden aan de horizon zonder iets te voorspellen en wij verheugden ons op het hoogtepunt van de Karelische zomer.
... Er werd opgehangen en ik werd naar huis gebracht na beloofd te hebben om met alles te breken en ermee op te houden. De bul-terriÊr aan mijn arm genas goed, de verzekering betaalde uit. En toen brak Parijs aan, om middernacht schitterend met een in de wolken uitvarende toren, met de kanten Notre Dame en de Klokkenluider onder het dak hangend aan zijn kromme vingers. Hij was niet lang genoeg. Zijn voet trok om de hindernissen heen: vuren, guillotines, onzichtbare kruisigingen op platen en onder de grond. Een verzonken eiland schemerde door het groene water van de Seine.
Een stofje werd van de snelweg afgeblazen. De orkaan schertste, vrachtwagens, caravans en onze Hyundai in de goot gooiend. Duitsland sleepte zich heel langzaam voort, vloeide uit in Denemarken via een nieuwe brug en vilde de zijkanten van de verhitte auto met tocht uit de stoomboot. Wij woonden zoals het uitkwam op het dek, draaiden ons in onze slaapzakken in tweetallen om en riepen, wenkten Zweden. We spuugden in het donkere water, wuifden fjorden uit. Helsinki begroetten we zoals we met de Sovjet Unie doen: met de toewijding van een hond, stromend als verraad uit bejaarde ogen; de bereidheid het te overleven. Zij ontvingen ons daar met brutaliteiten en gescheld. Het Vaderland waaide over.
Mijn geliefde draaide een paars besje in zijn handpalm, boog zich over een witte paddestoel: alles was zo nieuw. Met terughoudendheid keek hij naar mijn blauwe lippen. Vervolgens kauwde hij hem stuk en werd met blijheid bevangen. Gratis vitamine C voor onderweg; een specht die in vuilnis rommelde.
Een merkschoen stond met glans en schittering op een gebroken struik en het bosbessensap vloeide over de witte met dennennaalden beplakte sok. De zomerse wolkjes aan de horizon beloofden ons helemaal niets.
In het weeshuis bereidde zich men voor op het feest van de Dag van het Rode Leger. "Malchish Kibalchish"5 werd naar eigen inzicht herbewerkt. Men had acteurs en begeleiders uitgenodigd, zij brachten cadeautjes mee. De humanitaire hulp werd als volgt verdeeld: laarzen met maat 38 voor de eersteklassers (ze werden meteen voor zuurtjes en speelgoed geruild, en bleven over voor het afdelingshoofd). Suiker werd via de achterdeur aan onderwereldfiguren en familie gegeven. Kleine chocolaatjes kon je aan de rondlopende groentjes toeschuiven. Er moesten rapporten samengesteld worden. De gehoorzame kinderen vroegen als ÈÈn om een "Russische dans te dansen" en de afgedankte nietsnutten met bleke hoofdjes werden niet geslagen. Of misschien alleen de zieken voor de show, een keertje met het hoofd tegen een met olieverf beschilderde muur en vervolgens de isoleercel in. Voor het getoonde initiatief, tegen de glans in je ogen, of nog beter vanwege een dagboek onder je kussen, kreeg je als best werkend tegenmiddel psychotrope drugs van de lieve verpleegster toegediend. Dan drukte je je gezicht tegen een jaszak op haar jas, donker geworden van in de kantine afgeveegde vingers en perste je je tanden samen en schreeuwde je "Ma-a-ma!" Daar mocht je het doen. Voor een tweede keer werd je daar niet voor geslagen.
Mijn dochter natuurlijk wel, maar wat betreft haar broertjelief?...
Mijn dochter heeft in de achtertuin kraaienveren gegrild; hun enige nut. En als je er aan knaagt met je ogen dicht lijkt het net alsof het kip is.
De Hyundai knarste op het gravel onderweg naar de top van een berg en botste tegen de over de horizon verspreide kudde en de ontnuchterende herder in een natte greppel. Een fles lag binnen handbereik. Het wiel schepte het water, de poel klokte en zoog. Na een kort gebrul verstomde de motor. De koeien hadden geen haast.
Daar zag mijn man voor het eerst dat er vogelhuisjes als toilet bestaan, een hokje op een heuvel met een oog, haakje en wit van onder en onstuimig wemelend. Hij moest nogal lang bijkomen en verbaasde zich er steeds over waarom de tradities van Ivan de Verschrikkelijke zo sterk zijn in de Russische dorpen, krachtiger dan de Europese? "E-e-e"- hakkelde mijn man van onwennigheid.
Ik heb de herder nog een beetje bijgeschonken en Jos met bosbesjes gevoerd en de koetjes, verkleumd door de avondkoelte sleepten zich zoals gewoonlijk naar huis. De rook van het Vaderland verspreidde zich aan de horizon.
Honderden handen duwden elkaar weg, richtten zich naar de wagon passage en boden opdringerig voor een dollar wikkels van kranten gevuld met aardappeltjes uit Chernobyl, zoute augurkjes, mineraal water in plastic flessen aan. De trein krabde zich, proestte, ratelde dwars door Wit-Rusland; houdt je paspoort gereed. Lukashenko stond met zijn hand in zijn zij bij de ingang van het ongelukkige land van mijn voorouders uit Gomelj. Bij wie kan ik nog meer een mes over zijn witte nekje halen? De aardappeltjes hadden hun uitwerking en veranderden zich in ontploffende piepers. Mijn man werd stil, volwassen en klom omhoog en klom omhoog naar zijn brits.
Een Russisch paspoort was van kracht aan de overkant, hier moest je een visum hebben. Ik werd uit de coupe geleid, om mij, met getuigen, te ontkleden. Mijn man botste bij herhaling slaperig tegen de muur. Een jonge vrouwelijke douanier, een lesbische sadiste, zei eerlijk dat haar moeder in Minsk woont, en dat zij ook iets moet eten. En dat wij de enige passagiers in de wagon zijn, dat het geld in ons verscholen zit en dat zij alles moeten doorzoeken.
Na twee uur hadden zij niets gevonden. Wij keerden vanuit huis naar huis terug, in de attache-koffer lagen alleen een brief over zeep met formaline en luiers voor stervende bejaarden.
De Nederlandse liefhebber van locomotieven is door zijn echtgenote in bed gewurgd; dat hadden we nog op het papiertje in de lift gelezen. Maar het jongetje leeft nog! Op hun bruiloft zijn we geweest, maar naar de begrafenis besloten we niet te gaan.
Meteorieten bleken een leugen van de overheid te zijn en de tijd werd verkeerd aangekondigd om paniek te voorkomen.
Mijn rivale trad in het huwelijk en was weer van een kind in verwachting.
Thuis stond de videocamera aan, in de salon en in de badkamer.
Ik spuugde het knarsende zand uit en kroop langzaam naar de Joodse bergen in het Dode Zee gebied. De woestijn met een temperatuur van 50 graden tjirpte fluisterend en schonk nu eens een uitgebloeide stam, dan weer een schelp op een doorn ter herinnering aan het verleden. Op een nabij gelegen top maakten twee kamelen zich zorgen, trillend in de luchtspiegeling. Ergens zouden bedoeÎenententen moeten staan, en stof vangen, uiteen getrokken als een katapult. Een andere top werd verblind door schapen, welke hellend vloeiden en het zeldzame grind verstrooiden. Ik zou het nog twee uur kunnen volhouden, na drie ben ik flauwgevallen. Onder in mijn keel kabbelde de kokende sneeuwzee, een romige crÕme, het als ijskristallen drogende zoutvaatje en grijze modder. De Jordaanse helft weerspiegelde in de Joodse en klom met mij omhoog het strand op, bedekt met de korte Russische kamille en de bloedrode kleur van verdovende papavers.
De Samoen spreidde zich laag en gebrande mist wikkelde mij zorgvuldig in een steen.
Ergens onder water ging het oude Holland schuil met haar lage Venetiaanse verdiepingen. Een molen met geknipte rieten mutsen werd beademd, en wij werden meegesleept langs de weg tussen hartstochtelijk samengevloeide zeeÊn: van het Zuiden en het Noorden.
Potverdorie, je hebt je Vaderland verkocht, secreet. Hallo, waar is het, Vaderland?
Jos heeft uit louter leegloperij geleerd hoe je mijn naam moet uitspreken. Vol en onzinnig, net als in een openbare ruimte.
Tijdens de rechtszaak zei ik: welke bul-terriÊr? Het was een rottweiler. En hij heeft niet mij, maar mijn dochter gebeten, toen zij hem wilde aaien. Ze geloofden mij meteen, moesten huilen, en hebben toegezegd dat ze de zaak zouden sluiten en dat de verzekering weer zal uitbetalen. En men noteerde: hysterie. En zo werd ik gekweld, mezelf ons gehele verleden herinnerend.
Waarschijnlijk, ben ik een krankzinnige. En de fysiotherapeut zette de hele winter mijn botten recht.
Onze buurvrouw Gilberta had een keer de deur op slot gedraaid en zat mij achterna met een paar handboeien. Zij is lesbisch en hier is dit zelfs normaal, zij gedraagt zich altijd zo na het blowen.
En er is niemand die me zo na aan het hart staat als Jos. Dit weet ik zeker als we als blinden slapen, waarbij de een tegen het achterhoofd van de ander ligt, met onze armen gestrekt tijdens onze slaap. En zijn prikkende naam druk ik stevig samen in mijn ring.
Onze kinderen en kleinkinderen gaan naar een blanke school. Zijn oudste zoon belt als hij geld of andere hulp nodig heeft. Als hij niet langskomt, dan is alles in orde met hem, wees gerust! Van tijd tot tijd probeert men ons als emigranten het land uit te zetten.
En juist op dat moment moet ik intens aan het weesje uit Ghana denken.
Deel II.
Godo6 zal nooit komen.
Ik draag het water in de vorm van een kruik en het plenst veerkrachtig tegen mijn handpalmen. Het water bewaart haar omvang en gewicht, stroomt door mijn gehaaste stappen over, maar er is geen kruik. Enkel het lege water koelt en pest.
Zo komen mijn vingers in jouw bovenarm - het is geen vet, maar ouderdom die zich verspreidt onder de perkamenten huid tussen twee moedervlekjes en zeldzame grijze haartjes. Het rimpelt de huid als een vloeitje, en ik ben bang haar te scheuren.
Ik voel me misselijk, en boven mijn zonnevlecht jankt zachtjes het hondse medelijden. Ons leeftijdsverschil van vijfendertig jaar drukt mijn schouders samen, gooit mijn hakken af, zodat het onopvallender, van gelijkmatiger lengte wordt. Maar soms, als ik je intenser dan anders haat en in jouw - mezelf minacht, dan rinkelen mijn tandjes als parels en ratelen mijn polsen als armbanden die je me zelf hebt gegeven. Mijn lippen strekken zich uit als tedere wormen na de regen en de liefde, zoals zigeuners dingen kunnen lospeuteren, trekt zich terug.
Ik vlieg heen en weer tussen de Truskavets7 baden, mijn badjas met mijn knie opzij slaand. De onrustige badgasten in de ziedende bronnen grijpen mij vast met hun vette of doorzichtige zieke vingers, waar het stinkende bruisende water van af druppelt. Ik lach met fijne tandjes en voeg al naar gelang mijn stemming kokend water of stinkende koude toe. Het geringe salaris na vijven herinnert mij eraan mezelf om te kleden en met m'n stijve pinkje opzij loop ik rinkelend met hoge naaldhakken naar beneden, voorbij de markt, de hoek om, langs het hotel waar 's nachts, in het vanaf de straat troebele restaurant, mijn lieve kleine kreupele, met zijn tenor, een of ander Russisch volkslied ten gehore brengt. Maar ik ren nog verder naar beneden, naar jou, kletsgrage, vlijende, mooiprater, die mijn zoontje een studiebeurs en mijn afgunstige moeder een eenkamerwoning belooft. Mijn moeder dreigt een vloek over ons af te roepen en mijn zoontje is net van school gekomen en snuffelt in de lege vriezer op zoek naar een stuk aangebroken ham waarin gebeten is, in zijn vuistje lachend om de schijnbare ochtendschool. Geen kruis slaan! En zo zit hij daar bij een raam dat gedurende het vijfjarenplan niet gewassen is en bijt op zijn grijze nagels, er van dromend een huurmoordenaar te worden, iemand in opdracht te doden en betaald te krijgen in nieuwe knisperende dollars. Ach, jij, mijn lieve krullenbol, die meiden najaagt en boterige wijven begeert. Wie zou jou nou tot voorbeeld moeten dienen? Toch niet de kleine kreupele van het goedkope restaurant, wiens tenor tot krampen leidt en welke doordringt tot onder de afscheiding van draagbalken en onooglijke badgasten wakker maakt?... De tenor heeft een voet die 13,5 centimeter hoger is dan de andere en het maakt niet uit hoeveel je gymt, wat leeftijd betreft laten die verdroogde begroeide voetzolen zich niet doorzagen. De kleine kreupele houdt van mij, maar wat heeft hij te bieden? En mijn oude man vermaakt mij, hij heeft een woning in zijn borstzak, een onderneming voor de jongen en voor mij schoentjes in een doosje, mimosa's op 8 maart en Godo zal toch nooit komen. De prins met de scharlaken zeilen is verdronken. Hij omwikkelde zichzelf tegen de wind, gleed uit op het dek en stortte in een kanten golf. Aan de kust werd er toen flink gelachen!
Ik wacht steeds op het moment dat het tot je doordringt hoe ik jou haat, je smalle lippen zoenend en trillend van angst dat je niet op mijn zijden lichaam sterft tijdens een vochtige oktober nacht, stikkend in zwavelhoudend bronwater. Ik knijp mijn neus dicht en als ik je manchetten strijk, spuug ik onder het strijkijzer en herhaal boos: wanneer dan? Hoeveel verklaringen en gulheid heb je nog over, die zouden volstaan voor de goedkeuring van de schorre tenor van het restaurant, zijn eenmalige prostituees en de katterige kreet van mijn onderontwikkelde jong?
Ik heb zo veel medelijden met je.
In Pieter8 kruipt het Oud en Nieuw in de gedaante van lange regenwormen, roze als nagels, vanonder de poort en ik, mezelf niet in de hand hebbende, rem met mijn hakken naast een gebutste vuilnisbak. Vervolgens geef ik over van alle herinneringen van iemand anders met mijn vervloekte onsterfelijkheid. De wormen kruisen elkaar en kruipen mijn schedel in. Een lijkschouwing zal hen allemaal aan het licht brengen! En net als in mijn jeugd herhaal ik een telrijmpje: berken aan de bosrand, zonnig blauw, satijnen rouwe champignons! Bruid en bruidegom... Hoe is dat, te leven zonder berken? Zonder je lichaam tegen een wormstekige stam te vlijen, niet in een berk-katje te bijten, niet de groene bitterheid af te likken? Zonder een berk op de sneeuw te kruisigen en zonder een verroeste spijker tot aan zijn platte grijze kop erin geslagen te hebben? Hoe is het te zijn zonder je met het sap te wassen en zo met vliegen en mieren en al op je te gooien? Er bestaat zo'n land, stromend met melk en dronken mede, waar kamelen door het gaatje van de oase ademen en door hallucinaties verontrust zich tussen schildpadden en egeltjes bevinden. Er trillen daar berkenloze paddestoelen, niet wormstekig en bloedeloos onder wrede hitte. Maar wacht daar niet op mij, draai je niet om want dan zal ik, mijn handen tot bloedens toe opengehaald hebbende, nooit meer terugkomen en mijn lippen zullen zout en stuk gebeten zijn. En niemand zal het te weten komen.
Met Oud en Nieuw had het net gevroren, zo krachtig alsof het een stroomschok was, en ik sleep met een twee meter lange, aan mijn vingers vastgeplakte kerstboom. Mijn sjaal is gezwollen door tranen als ijskegels, mijn adem zweeft als de mist en ik huil hardop. De bussen remmen en trekken grimassen, in de metro bedreigt een of andere tante mij met een liniaal (maximaal toegestane lengte); taxi's toeteren - niet tegen mij, trams rinkelen vals en ze worden bijna door de wind omver geblazen en een voorbijganger helpt mij de kerstboom op mijn schouder te balanceren. De kromme stam klampt zich aan mijn handpalmen vast, mijn handschoenen ben ik kwijt en mijn laarzen glijden van de stoeprand. Nog een stapje, tracht ik mezelf te overreden, en nog een. En de lift wilde geen dienst doen, ook niet naar de zesde etage. En de verwarmingselementen worden niet gestookt. Wie zingt er nou zo saai, met een hoog stemmetje, net als het muisje achter de kachel? Het huis, dat neergehaald is, onze kerk en ons geheugen.
`s Middags werd het zo snikheet dat er geen druppel water meer in de fles zat, mijn lippen stuk barstten en het stoplicht op de kruising geen tak of schaduw had. Een geit aan een touw stond gehoorzaam onder het rode oog, spaarde haar krachten, verroerde zich niet. Of misschien was het een bok, zo'n gele, zo'n vieze geile. En zo wachtte hij, als een hond, in het centrum van de Heilige stad. In een Arabische villa aan de overkant speelde iemand de etudes van Czerny. Ik herhaal in gedachten elke vervloekte noot en de geit kijkt plotseling langs me heen en blaat, van de wijs geraakt. Onze ogen zijn identiek: ronde poppenogen, geheel zonder pupillen en daarom kan niemand zien dat zij zijn gaan schreeuwen. En nu gillen zij volop, hun zwart is verscheurd. Men leidt ons naar de slachtbank en men denkt dat wij glimlachen! En toen zijn we maar gaan glimlachen.
- Jullie lachen om jezelf, meisjes. Zo zwerft men met pijpenkrulletjes, plastic tasjes voor afval gestolen hebbende uit de goedkope emigranten winkel Greenberg, waar een taaie kalkoen met een blok ijs versmolten is, als loos gewicht. Een oud dametje krabt er met een mesje aan en likt aan yoghurt die te lang op de toonbank gelegen heeft. En dan brengt men haar naar het kerkhof bij de cicaden en dumpt men haar onder het hek als een Russin. Het maakt haar immers niets meer uit, zij heeft al haar grijze pijpenkrulletjes naar alle kanten opzij geworpen en kon zich niet meer herinneren tot wie zij moet bidden. De ouden van dagen zitten in een rij op een bank, men wacht op de 9-de mei, bevrijdingsdag, - piloten, generaals, tanksoldaten en hun enige vreugde is dat wij niet naar Duitsland zijn vertrokken. Laat ons maar bakken in het Heilige land, net als in de hel en hun laatste levensdagen zijn bitterder dan de hel. Toch is het gemakkelijker te buigen voor de schreeuwende Marokkaan of de zwijgende Ethiopi¸r (tevens de Jood, het maakt niet uit dat hij zwart is), dan voor het lospeuteren van een contributie, een reparatie, een trepanatie van een weldoorvoede fascist, een niet geraakte soldaat. En wat maakt het uit dat hij in '41 vanonder het vizier van een geweer wist weg te kruipen! De bejaarden mompelen, zuigen aan tweekleurige zonnebloempitten en men polijst met krijt die ordes en medailles, die zij van de magere douaniers het land uit mochten voeren, en de anderen die ze waren kwijtgeraakt kocht men later ter vervanging op de dierbare zwarte markt terug. De planken zijn nog niet door vuur verteerd en er komen tranen uit hun ogen door de rook, uit kleurloze oogjes met cataracten, volledig zonder pupillen. Ik heb voor hen de 10 geboden in een Russische scheldvariant samengesteld met afdelingsregister en meldingen voor emigranten. Ik heb het in dichtvorm geschreven zodat ze het makkelijker kunnen leren en het aan het hek van het asielzoekerscentrum opgehangen, als een muurkrant. Ze zijn nog niet vergeten dat er in den beginne het Woord was!
Ik ben zo klein en licht, dat de lamp in de lift niet aan wil gaan. Ik spring op en denk dat het lampje zo misschien aangaat en de lift toch in beweging komt.
Als klein meisje gebeurde het soms dat ik opgesloten zat in een tikkende woning en dat ik maar naar de lift luisterde. En als ik alleen helemaal bang werd, tot aan een nat broekje toe, sloeg ik een kruis in omgekeerde volgorde, de verkeerde kant op, tegen wat maar voor handen was. Meestal was het portret van Lenin bij de hand. Ik bad tot hem, want de lerares zwoer erbij dat hij als kind zo lief was en in een eendrachtig gezin opgroeide waar men 's avonds achter de vleugel zat en de Appassionata en de Kreutzersonate speelde. Ik droomde vaak dat ik door dit gezin geadopteerd werd om heropgevoed te worden.
Later kwam het voor dat ik, net als tsarina Ekaterina, mijn fans de deur wees. Niets anders dan "Verdwijn!" Brood en zout zette ik op een rubberen kleedje voor mijn daklozen neer. Wie er ook aan de deur krabbelde, men geloofde mij. De Alexander Nevski brug wordt om 4.50 geopend, de Volodarski twee keer, de Dvortsovy, en de Kirovski, waar de auto's ook overdag van af vliegen het kille water in en de Litejnij worden tot 4.40 geopend (allemaal bruggen). Over de brug rechtsaf, onder de brug door, tot aan het treinstation, het Finlandse genaamd, onder de Ochtinski, onder de Litejni, tot aan hotel Leningrad. Neem de rechter rijstrook, rechtdoor onder twee bruggen door, aan je linkerhand bevindt zich Ushakovski en zo ga je naar de Primorski Laan. Vlak daarvoor komt een verkeersagent uit een struik tevoorschijn. Geef hem het bedrag dat hij op een papiertje heeft opgeschreven (God behoede ons - niet op het formulier!). En verder geen woord, laat hem niet merken dat zijn grote krachtige taal jou bekend is, doe alsof je blind en doof bent, en verstop de gouden tand, anders zal hij je verraden. Ga na de Sestrorezk naar rechts. De Beloostrov is rechtdoor, maar jij moet linksaf. Wel, een viaduct, en verder is alles eenvoudig: zomerhuisjes, de paardrijschool waar we heimelijk met de trein heen snelden, regelrecht spijbelend. Onze directrice gaf ons maar geen toestemming, je moest allemaal achten hebben en een brief van je moeder. Je kon het rijden vergeten als je een onvoldoende voor gedrag had dit semester. De draaimolen werd op snelheid gebracht, je maakt de verroeste kettingen los en gebogen maak je vaart op de wip: daar ga je! En je rijd verder met 80 km./u., anders heb je niet genoeg benzine. De agent heeft zich niet in je laatste roebel verslikt en er is geen geld meer om te tanken. Trap hem op zijn staart tot de grens, er is daar een T-kruising, bereken dat met behulp van de kilometerteller. De rijen echter zijn overal even lang, maar als je heel vroeg 's ochtends komt, grijp dan meteen de formulieren en wacht in godsnaam nergens op. Verder ligt immers Helsinki.
Onze donzige kleine airdale-terriÊr zijn we thuis vergeten. Hij rende rond de datsja en muizen ving hij niet meer, hij was al oud. Hij kroop zelf tot aan de weg en wierp zich voor een auto. Maar wat betekent nou een klein hondje voor jou, wanneer alle verloren huizen op hondenpootjes staan. Of je familie of bandieten vallen je lastig. Voor de caravan hebben wij op de stoep gordijnen uit linnen zakken gesneden en met ruw garen vastgenaaid. Ze werden moerasgroen met blauw. En de deur hebben wij meteen uit zijn sponningen gehaald, het was heel heet. `s Nachts viel het schilderij steeds van de spijker, duikelde in een bouwput temidden van de woestijn tussen schildpadden, schedels en egeltjes. De oude mensen zijn daar nu aan het sterven. Ze hebben rozen zonder doornen geplant, de tuinman geeft hen water, dan wendt hij zich af en veegt met zijn mouw datgene wat samengestroomd is weg: ik versta geen Russisch.
En er waren nog huizen. Een paar van asbest op de heuvel, er renden daar muizen rond, zij waren al echt kind aan huis geworden. Ze hadden zelfs Oekra¿ns geleerd. Slangen sisten rond het huis en kropen op het bed. Zij verveelden zich, zielige beesten. De begonia is in het geheel groter dan een mens, spreidt zich uit met bloemetjes, verspreidt stof en verhit. De moerbei klopt iets zwarts regelrecht op het ongewassen keukengordijn en het bordje heeft nog steeds een blauw randje.
Vroeger waren er huizen, nu zijn ze niet meer. Uitgeroeid. Met een bulldozer geÊgaliseerd. Alles is weggezaagd tot aan het wondwater. Alleen de moskee van Omar de eeuwige is overgebleven. Bruggen zijn overgebleven, ze schommelen. En de verlaten kleine airdale-terriÊr is daar ook.
Weet je dat een talentvolle schrijver dat alleen onder een democratisch bestel kan zijn? Wordt je deze link met de avant-garde gewaar, dat je voor je tijd uit gaat? Want wat is nou belangrijk in kampmemoires? Hoe je jezelf moet gedragen, morgen in dezelfde situatie. Goed, sommigen van ons zijn omgekomen. Je moet toch alles op tijd zeggen! Maar wat zingt er zo?
- Het huis, dat is afgebroken.
Wat houd ik toch veel van jouw, meisje. Ik zal de kleine kreupele ontvangen; wij zullen voor hem een plek bij het Mariinski9 vinden. Als hij maar niet schor wordt. Zorg goed voor hem, ik heb ook koolsoep in een potje voor hem klaargemaakt. Het gestoofde vlees op de bodem is niet geroerd. En het sjaaltje dan, het sjaaltje! En zijn tenor is helemaal niet slecht. Jij hebt er meer verstand van dan ik. Ik heb niemand, ik ben alleen overgebleven. `s Nachts kijk ik op de klok of hij tikt. Ik zet de fluitketel op, hij maakt alle buren wakker, maar hij is menselijk, hij kan praten. Ik zet de kraan open en laat het water maar druppelen. Ik vraag de ambulance of ze nog niet in slaap zijn gevallen mocht er een beroep op hen gedaan worden... Ik zou een slinger moeten kopen. Meteen morgen, morgen! En zie, de lift gaat omhoog. Ze leven nog, ze zijn niet dood. Nitroglicerine onder je tong en je hoofd onder je kussen. Je bent buiten adem en je legt je hoofd op het beulsblok. Je krimpt van angst samen en je bent rad van tong. Wat houdt ik toch veel van jou, meisje en ik mis je. En onder het hek zullen ze ons als Russen begraven.
Ik sta in de file ergens in Duitsland. Trekkers met opleggers kruipen daar in gelijke tred met de auto's. Of nee, ik sta bij een toegangsweg van New York. Daar sta je naar je werk gegarandeerd twee uur stil tijdens het spitsuur. De auto's om mij heen zijn allemaal gedeukt, verroest en lang. Of nog niet, ik sta in Jeruzalem. Chirac is op bezoek gekomen en de mensen begroeten hem, en heet dat het is. De airconditioning is stuk. Een sleutel heeft mij op mijn dij een brandwond bezorgd, mijn elleboog heeft een snee van het raam. Langs mij heen vloeien de Orthodoxen gekleed in hoeden, pajes en zwarte jassen, net een hallucinatie. Hun vrouwen dragen wollen kousen en pruiken onder hun hoofddoeken en zijn gekleed in jurken tot hun enkels. Ik krijg het heet en wend me af. God, vergeef Chirac; het water in onze flesjes is op. Hij weet niet eens dat wij hem hier met de gehele kudde begroeten. Als wij niet sterven is er genoeg tijd om na te denken.
Ik steek mijn arm uit: hier is zij, in een sagrijnlederen band, de uiterst rechtse. Of nee, zonder te kijken pak ik er eentje uit het midden: het derde deel van Blok, in het blauwe boek markeert een boekenlegger zijn "doods-dansen"10. Maar nee! In welke landen hangt deze boekenplank, hangt de brievenbus maar aan een en niet twee spijkers te schommelen en klopt de postbode het stof van de brieven? Een ijzeren kist op een paal naast een afgebroken huis.
En mijn elleboog begon zoetelijk pijn te doen: waarom lieg je in de rechtbank onder ede, dat de hond jouw gebeten heeft? Wat voor bul-terriÊr, als het eigenlijk een rottweiler was, nog een pup. En het was helemaal niet jij, maar een klein meisje dat bij de zandbak verscheurd werd. Doe zijn glanzende huid afkoelen, schep wat dieper en onder je nagel voel je de strakke verwikkeling van woelige aders branden, de vastgedraaide kracht van de slavenangst. Plakkerig en wee zoet: streng is hij, de angst - opzij! De politie nam de zusters van dat meisje mee naar de eerste hulp om afscheid te nemen en zij sloegen over de kop. Iedereen maakte deel uit van het ongeluk. Alleen de reiger met een staartje op zijn achterhoofd kan het zich nog herinneren en loopt om deze plek heen. Hij is mijn getuige. Ik dwing een verzekering af en bid zelf: Spaar mijn kinderen, Here!
De honden janken en janken maar. `s Nachts schreeuwt iedereen in verschillende dialecten: mijn man in het Nederlands, mijn zoon in het Hebreeuws, mijn dochter in het Russisch. Ik lees in het Engels en ren rond om hen om beurten het zwijgen op te leggen. Of de deken ligt scheef, dan weer is het kussen gevallen en vliegen er ganzen uit, snaterend.
En op het dichtstbijzijnde kerkhofje, naast de kerk, zit Rembrandt op een natte boom een zelfportret met een grafsteen te schilderen en denkt in zichzelf aan de verloren zoon. Hij denkt steeds over zijn zoon, de vader. Over Saskia.
Mijn man verwisselt mij in zijn slaap met de vijand en brengt mij een verpletterende slag toe met een rechtse directe. Hij schrikt op, steekt zijn gezicht als een dier in het kussen en slaapt verder zonder te miauwen. Maar als hij mij met zijn arm, als een grafsteen, platdrukt dan voel ik dat ik in plaats van door de deken door het luchtlaagje van de toekomst omhelst wordt en samengetrokken wordt. Ik ben voorbestemd in maart te sterven: hepatitis, meningitis, herpes. Kon ik maar oud worden, nu, gelijk! Niet zoals Sima, de lievelinge en verpleegster van de chirurgieafdeling van mijn oma. Zij hebben samen voor zo veel gewonden een aanval van de dood afgeslagen, zo veel ledematen weggegooid, zo veel verschillende lichaamsdelen aangenaaid! Zij hebben op de Reichstag hun handtekening gezet, rochelden: voor Stalin! Sima wuifde het stof met een doekje weg, blies het als een veertje af, wreef het vlekje weg met kerosine, verbrandde dat vervloekte ding met benzine, beet het uit met zuur, deed het met spiritus roesten, maar de geur is eeuwig. Sima spoot er het parfum Lelietje-van-Dalen op en het Eau-de-cologne "Anjer". Ook met op de zwarte markt gekocht Frans toiletwater, maar de lucht volgde haar op de voet, hij kwam in haar zak wonen en het was geen luchtje meer, maar een zware stank. Sima rent van haar weg langs de Gorochovaja straat en vliegt langs de Litejnaia Prospekt, voorbij het fineer van een bouwterrein waar vermeld staat: "Dood aan de Joden, redt Rusland". Ze rent langs de kade en de geur giechelt uit de zak van haar katoenen jas, klimt omhoog via haar kraagje van persianer bont en Sima, om bij haar weg te komen, heeft zich over de balustrade gebogen. Het ijs op de Neva rinkelt in het rond, enkel een roze wak met een zuiver zonnetje schijnt en Sima glipt er zo in! En de geur vroor vast aan de rand van een ijsschots, bleef daar zitten en zo zit hij daar nog steeds en bekijkt zijn weerspiegeling. Sima is niet meer!
En doodgaan zoals opa wil ik niet. Na een onbenullige operatie kreeg hij van een verpleegster een voor iemand anders bestemde injectie. Het geheugen van de generaties rijkt niet verder dan de derde. Ben ik wel een jongetje geweest?
En te sterven, zoals de vrachtschuiten recht onder je ramen voeren, wil ik niet. In de ruimen worden slaperige kinderen naar het buitenland vervoerd vanwege hun interne organen. Over de vrachtschuit loopt een dapper man met een slang in zijn handen. Hij schrobt het dek-dak met ijskoud water, zijn laarzen staan tot de opslagen onder water en zijn schone auto staat onder een vlag, vastgebonden.
En ook sterven als een Oekra¿nse priester wil ik niet, een kerkmeester die al een halve eeuw een Russische kerk onderhoudt en zich verbergt voor deze of gene politie. Ik zei tegen hem, dat ik persoonlijk over hem in Isra¸l gehoord had... Over de heldendaden van zijn werk in bezet gebied van het Vaderland. Hoe hij spek met een gril bereidt en zelf zijn sigaret draait en zijn gezicht op de foto komt mij bekend voor!
En honden janken nog steeds: over een week treden wij toe tot 1999, en ik heb het nog maar niet over het volgende jaar, degene die het overleeft, natuurlijk.
Zo hebben Elena Alexandrovna en haar jongste zus de leeftijd van 85 jaar bereikt. Een kwart eeuw in kampen is dusdanig op hun schone zielen afgedrukt, dat de dametjes nu blij zijn om elk vogeltje of beestje dat ze zien, een mier met streepjes of een wakker geworden vlieg, of een kind (zelf hebben zij er geen). Zij hebben niets aan een wekker of een fluitketel en een radio aan hun zij kan hen niet schelen. Dikke tijdschriften echter bundelen ze en bladeren er door en zij hebben ieder 2 abonnementen voor het Concertgebouw. Daar komen zij regelmatig hand in hand. Het maakt niet uit dat zij geen eten hebben, dit is Muziek! Waar ligt het geheim? En zij lezen I.T. Tvardovski: "Gedurende het eerste onvolledige jaar van zijn bestaan aan de Ljalja rivier heeft het Taiga kerkhof honderden bijzondere, vroegtijdig gestorven, gedwongen migranten van een volksverhuizing opgenomen". Wanneer is het dan tijdig, buurvrouw? In dit millennium?
Ons ziekenhuis, waar zich een gele helikopter op het platte dak heeft genesteld, heeft van de Duitsers een heuse trein gekregen, welke in zichzelf sist en klokt. En de Nederlandse artsen zwaaien met hun handen (sla een kruis, rot op, val dood): met deze trein werden Joden naar Auschwitz vervoerd. Neem je cadeautje terug, vijand, eerlijk waar! En men huilt. Tijdens ons millennium.
Varend over het Amsterdam-Rijnkanaal, waar men nu organen sleept, zijn in diezelfde ruimen tijdens de oorlog de levens van zoveel mensen van fascisten gered!
Vroeger was er de zee, later hebben zij daar een polder dichtgegooid: een kanaal is een riviertje naar de zee, wij zullen ook dichtgegooid worden.
Ik, Lialechka, ging in IsraÊl op mijn tenen staan. Ik strekte en strekte mezelf en reikte bijna tot God. Ik begon met hem te corresponderen: zijn wij gelijk, als het ware, en of Hij bestaat. En God krabde zijn achterhoofd en bezorgde mij een frontale botsing op de weg welke een uitzicht bood op de Olijfberg. Kinderen schreeuwen, uit de auto kringelt rook. De Arabische, mijn tegenligger, wordt met een halssteunband door de ambulance weggevoerd. Olie vloeit op het gesmolten asfalt. En ik zit op een steen, diep in gedachten. Bedankt voor de waarschuwing. Soldaten geven mij water om bij te komen.
En mijn man denkt dat wij, Russische vrouwen, allemaal hoeren zijn. Ik zeg: de prijs van de tragedie? De opvatting dat je als je gezoend hebt moet trouwen? En hoe komt het dat je buurman je voor laat, voor mij doet hij nooit een deur open! Dit zijn maffia-praktijken? (ja, zo veeg ik mijn sporen uit, door alle landen rondzwervend).
Ik heb de deur op slot gedaan en lees hoe Brodski in een lijkenhuis werkte. Ik drink advocaat met slagroom. Mijn man is heel mijn leven en hij dacht dat ik het aan mijn hart kreeg! Hij is de deur aan het ontzetten en ik gil:"wacht, ik doe open voor je". Maar zijn schoen is stevig, je komt niet in de buurt. Spaanders vliegen alle kanten op, hij zou mijn schouder uit de kom kunnen laten vliegen.
Ik stelde hem eens na onze bruiloft een vraag om hem beter te leren kennen, we spreken per slot van rekening verschillende talen: Heb je ooit levende mensen vermoord?
Ik vroeg het voor de zekerheid. Ik wilde het gewoon weten. Ik hield heel erg van hem.
Maar mijn man heeft drie namen: zijn hoofd heet Frederik, zijn romp Ashwin en zijn voeten dus Stephan. En ik weet niet altijd tot wie ik me moet richten. Maar wanneer onze wekker vrolijk "Hi, I'm Barbie!" schreeuwt, dan herinner ik me die oude man en denk dat we de verstopping ontstoppen. We zullen gif kopen, de elleboogpijp is verstopt geraakt met bloemblaadjes van de ontelbare cadeau gekregen rozen. En de kraan moet je maar niet repareren. Laat het water uit het Amsterdam-Rijnkanaal maar lopen, dan zal het niet zo eenzaam zijn.
Deel III.
Deze spiegel is een andermans verhaal. Toen men mij vertelde dat ook hij gestorven was en dat ik weer van hem zal houden - ... Wat was ik vrolijk! Er is geen plaats meer, waar je voor onsterfelijkheid heen kunt vluchten. Alles zal vergolden worden.
... Hij sloeg de door roest uitgebeten deur dicht en strekte zijn nek. Er kraakte iets en er kabbelde iets in zijn achterhoofd. Hij leunde achterover tegen de rugleuning, bestaande uit houten balletjes op vissnoer geregen. Vluchtig en met walging keek hij de waarheid in de ogen. De waarheid was vals, uitgemergeld, gezwollen door de astma en zult, stinkend van de mierikswortel en zuurkool uit de stomende koolsoep, die hij met zijn handpalm uit de pan haalde. Hij was een geweldige kok. ProvenÃaalse meisjes hopende op een verblijfsvergunning voor een grote stad, met alles akkoord gaand, serveersters in kanten en met stijfsel behandelde kleding en LTS-studentes fluisterden hem na een borrel warme onzin toe, verstijvend door ondenkbare strelingen. En als geslagen teven ademden zij vochtig in zijn ogen en smeekten hem om eten en bescherming, nylon kousen, cremeplaine en een baan en in een aanval van eenzaamheid om een stille bijnaam. En zo noemde hij alle wijven liefje, schatje en snoesje, hen elke nacht stuk voor stuk verruilend. Er flitsten slappe lesbiennes en van alle wodka en dollars helemaal gek geworden meiden. Zij kwamen tot zichzelf tussen bonte flessen en schreeuwden met consumptie, met een kater, nog verzadigd, met een opengehaald hoofd. Een oud werkpaard loopt alleen nog maar recht met de eg. Een schitterend en stoffig huis in de stijl van een vrijgezel. Kaviaar, aangebroken kabeljauw, een oproep tot medelijden. Het is lang geleden dat hij voor hen het beddengoed verwisseld heeft en mopperde om de vlekken. Zo draaide hij voor de derde keer het lakentje om. De halfhongerige koelkast raakte bedorven, 's nachts huilend als de buiken van de gekomen meiden. Soms deed hij het verstommen. 's Ochtends werd rond hem gesloft en visgelei gemorst. Omgekochte blinde oude oma-tjes achter de muur met boeren bloemetjesmotief, publieke lampenkappen van de sterren van het Kremlin, het ontkledende licht, gekraste spiegels tussen de benen, peuken besmeurd met lippenstift, gedoofd op de gepolijste vloer. De samogon11 borrelde vettig op zolder tussen de bundels oude bladen en scripties. De ramen kijken uit op een drukke laan. Verzadigdheid is verveling.
Hij zette de achteruitkijkspiegel recht, boog zich onwillig en startte de auto met afschuw en eeuwige vrees.
De snelweg vloog een kant op. Een monument voor honger, vanwege de gelijkenis "bijtel" genoemd. Kale sentimentele appelbomen dragen geen vruchten. Een plastic tasje van de firma Zomer waarin men voor hem komkommers met pukkels bewaard. Meisjes lopen zoals thuis rond, hun gezichten besmeurd met een aardbeienmasker. Hij lachte gemoedelijk en wuifde een vlieg van zijn voorhoofd. Gedachten stroomden, elkaar afwisselend om het hardst, als een slagboom, een moeder op de stoep met een blauwe kinderwagen, met troebele wolken. De samogon kabbelde in 3 liter flessen in de kofferbak, een betaling voor de mannen die een deel van een huis hebben aangebouwd. Hij herinnerde zich het zomerhuis van zijn broer, swingde, en iets menselijks verscheen op zijn gezicht.
Een zevenjarig meisje slingerde zich om zijn nek, aaide zijn rug, trachtend hem blij te maken. Hij was bezig met een speelgoed parachutist, was de draadjes aan het ontwarren maar kon er met zijn kromme vingers niet goed bij. Maar uiteindelijk lanceerden zij hem en hij miste weer, raakte weer verstrengeld. Hij rende er heen en het werd plots heel belangrijk dat hij zelf de brandnetels inging, zodat zij zich niet zou branden. Daarna rookte hij, zijn astmatische hoest stillend, hakte groenten voor de koolsoep. En het tafelkleed is doordrenkt met gebakken ui, met een verzadigde vette kantine. Hij gaf iedereen te eten; het meisje was er plotseling niet meer: ze sliep. Hij vertelde een schuine mop, spuugde en blies rook en draaide zich van een zij naar de andere tijdens zijn droom, die er niet was. Een nachtegaal bedreef de liefde op een vogelkers. De ochtend koelde af.
Een kind huilde van verwarring en teleurstelling. Bedrog werd afgewisseld met een doffe pijn, als een kussen, maar er was geen bloed. Een zuster stak haar natte vingers naar hem uit en keek verbaasd naar de volwassene die er naast liep. De jongen stond op van de na de regen glimmende rots. Hij was datgene wat gebeurd was al bijna vergeten. Die ander reikte hem de hand, het kind aarzelde even en trok zijn hand onverwacht en kieskeurig terug. De ergernis bleef: lastige jongen. Schattig zusje.
Godzijdank, hij is ook zelf eenzaam. Geen schulden, geen kinderen en de vervelende jongen huilt. Het mama-tje rent naar het gehuil en veegt met de zoom van haar rok de regen van het bruine gras, haar rok vloog open. Zij schreeuwt steeds maar (stel dat de jongen echt een hersenschudding heeft?). Hij verdreef de gedachte en schakelde als een machine over op een hogere versnelling.
De duivel heeft hem die moeder, destijds een meisje toegeschoven. Hij was vergeten dat ze pas 12 was en betastte haar aan tafel, iemand antwoord gevend. Drukte haar stekende knie samen, wat eigenlijk een bot was. Iemand anders zou gezwegen hebben, maar deze gooide de tafel om, het kreng. Het leven was makkelijk en comfortabel.
... Bijna twee uur lang wilde de jongen niet van haar rug afkomen en begon bij het geringste te huilen. De kastdeuren stonden wagenwijd open, de erfenis is bekeken. Alle antiquariaat is uitgestald. Moeder huppelde rond met honderdjarige parelmoeren schelpen in haar oren, hield ze tegen de in het glas ingegoten kleurige kastelen, rinkelde met het zilveren belletje van de achteroma en vervloekte de arts: alle mogelijke termijnen waren voorbij.
De deur van de lift dreunde. De Joodse dokter heeft rode handen van de kou op straat. Er is geen koffie in huis (je krijgt het niet!). De kleine jankt, een bulletin, op je tenen de kamer uit gaan, de kamerjas staat open en van de vrouw word je alleen maar moe. Ik schitter met een Russische tand. Er zit een tiental in een envelop en ik schaam me dood, want de dokter heeft kinderen... Ik leun tegen de deuropening en de ochtend zal komen, hij is er al.
... Ik omhels een vreemde man. De telefoon rinkelt oorverdovend. Hallo, dit is de dokter!
... De grenswachten doen geen oog dicht en richten vanaf de wachttoren hun verrekijkers op ons. Het Ladoga-meer kabbelt. Zoals met een heiligdom, zonder mij met je handen aan te raken, trek je met je tanden het badpak van mij af. 22 juni, 4 uur `s ochtends. Een jachtvliegtuig vliegt onverschillig aan de verkrampte, verpletterde hemel. Wij staan stokstijf en gaan niet meer uit elkaar.
... Men plaatst de vingers van zijn kinderen tussen de deur en wacht wat er gebeuren zal. De arts kan dit niet aanzien, zijn bril is beslagen. De familie laat hem niet binnen, hij drukt mijn armen op mijn rug en sleept mij over de treden van de 22-ste etage. Mezelf verzettend kruip ik op mijn knieÊn achter hem aan en zo voorkomen we dat wij niet in het trapgat vallen. Mijn dokter rijdt boven op een karretje het perron op met alle kanten op vallende bagage, net als op een tank: vooruit, naar Isra¸l. De vingertjes van zijn kinderen zitten in het verband om ze af te schrikken. De dokter druppelt een middel tegen hartklachten op een klontje suiker.
Na zijn hartaanval mag hij zich niet meer opwinden.
... De broer van mijn vader haalt mij op van het station. Hij voedt mij met koolsoep, net als een biggetje en geeft mij ijskoude samogon te drinken. Hij vind mij zielig en hoest, of huilt.
... Zonder te kijken gooit hij een peuk uit het geopende zijraam waarbij hij uit zijn ooghoek de wegbewijzering opmerkt. Sneeuw hoopt zich op bij de ruitenwisser, het wordt vroeg donker. De tegemoetkomende lichten verblinden. Vlak voor de bumper steekt er een schoolmeisje de weg over. Hij trekt zich samen, remt, denkt aan het zevenjarige kind en aan de in de takken vastgeraakte parachutist. Het meisje huppelt naar hem toe over het veld. Zij is lichter dan de kamillebloemen die als duikelaars van onder haar voeten omhoog komen. Haar vlechtjes zijn door de wind uiteen gewaaid, haar armen zijn wisselend bladeren dan weer vogels. Hij heeft voor het eerst in zijn leven lief. Hij weet dit.
Sneeuw beplakt de auto, de wind klopt tegen de flank. De Lada werpt zich over een kuil, schiet de tegenovergestelde rijbaan op.
En er bestaat niets meer.
... Die dag worden de laatste twee raketten op IsraÊl afgevuurd (hoeveel zullen het er zijn!)
Diezelfde dag heeft haar waanzinnige vader onze dochter al in de flat opgesloten. Hij martelt haar, haar aan haar armen uiteengetrokken en knijpt in haar oortjes met zijn gebroken nagels. Hij strijkt lucifers aan en weet helemaal niets meer. Wij brengen haar niet naar school, wij pakken onze spullen in.
... Maar toen mij werd verteld dat ook hij overleden was en dat ik van hem zal gaan houden, moest ik lachen. Er is geen plaats meer waar je jezelf voor onsterfelijkheid kunt verstoppen. Er is geen aarde meer.
Over de brug, rechtsaf, onder de brug - tot aan het treinstation, het Finlandse genaamd, onder de Ochtinski brug door en achter de Litejni brug langs.
Eindnoten:
--
Romanpersonage uit het boek "De twaalf stoelen" van Ilf en Petrov.
--
Russische schrijver en politieke gevangene.
--
Tegenstander van de democratie.
--
Democrate welke of afschuwelijke wijze vermoord is.
--
Hoofdpersoon uit een kinderboek.
--
Personage van Bekketh.
--
Kuuroort met heilzame bronnen waar mensen met gezonds-heidsproblemen naar toe gaan om te baden.
--
Populaire benaming voor St. Petersburg.
--
Operatheater in St. Petersburg. Thuis van het wereldbero-emde Kirov Balet.
--
Gedichten van de Russische dichter A. Blok.
--
Zelfgestookte drank met een alcoholpercentage van 80%.
Het Kasteel.
Streekroman.
Hoofdstuk 1. Dat was dus niet het geval.
Jij, Onzichtbare, had gelijk; dat uiteindelijk jij mijn enige vriend zult blijken te zijn. En ik zou je willen vertellen... Ik zoek de juiste woorden, mijn tanden verpulverend op deze harde noot van het woord en pecan noten. Het allerbelangrijkste is dat alles geweest is en bestaat, het dient alleen aangehoord te worden. Het zal voor eeuwig en altijd bestaan.
Wij zijn gisteren op de begrafenis van een onbekende Tante in Rotterdam geweest. Een soort glazen Tel Aviv, een reusachtige haven met containers welke felle blokken vormen. En om jezelf een voorstelling te kunnen maken; de stad is immers ons gewezen Amsterdam, platgebombardeerd door de fascisten. Hij bezit een gelijkenis met een miniatuur van St. Petersbug en ook iets van het verwoeste Rjazan of Smolensk met zijn schaduwgevende kathedralen en herenhuizen. Je struikelt over deze rook van het Vaderland en wrijft over je knie. Maar ik zal proberen mezelf wat duidelijker uit te drukken.
Daar bij het graf (ze konden geen geschiktere plaats vinden) zou ik voorgesteld worden aan mijn nieuwe familieleden: ik had hun achternaam aangenomen. En waarom?... Opdat zij mij als de zijne zouden accepteren, al was het aan gene zijde. Neem mij niet kwalijk, ik scherts. Hier echter, onder de levenden, kan ik dit niet meer verwezenlijken. Ik heb er genoeg van mijn wankele status te rechtvaardigen met de glimlach van een brilslang en een religieuze rok met een stoffige sleep. Dat ik geen Russische prostituee ben, die haar zinnen heeft gezet op hun vervloekte burgerschap... "Mijnheer, mag ik u passeren?" "U stond hier niet, mevrouw!" Nee, ik ben om van te houden, wederzijds... Deze bekentenis steekt als de angel van de wilde honingbij.
Op een briefje, om ons niet te vergissen, hadden wij alle voornamen van de familie Laarman opgeschreven, omdat mijn Tjerk hen, zijn broers en zussen, ook bijna een halve eeuw niet gezien had. Een generatie wiens leven tijdens de Tweede Wereldoorlog haar gelukkigste jaren kende. Het wissen van het geheugen, maar dan om andere redenen... En ik heb er geen benul van hoe de katholieken een kruis slaan. Ik weet niet eens hoe dit bij ons gedaan wordt; van gelovige tot dief of andersom? En is het wel geoorloofd om in zo'n situatie "Goedendag heren" te zeggen? Ik had het lange Nederlandse woord `gecondoleerd' uit het hoofd geleerd, maar aangezien ik de rest van de tijd diepzinnig zou moeten zwijgen (met een verstandige blik), mijn zoete lippenstift herkauwend, werd ik nog het meest in beslag genomen door mijn uiterlijk, het kant.
En natuurlijk begon er toen een stortregen te gutsen welke veel luchtbellen in plassen deed spatten. Dit beloofde een wazig vooruitzicht, het gepiep van ruitenwissers en remmen. Mijn man had gehoorzaam bij zijn jasje een ouderwetse stropdas met een uitgewassen stuk karton omgedaan (hij wist nooit hoe hij hem om moest strikken en ik herinner me alleen hoe Pioniers het doen). Ik had nog snel een thermoskan met zoete thee en chips meegenomen, hoewel wij slechts een uur moesten rijden. Wie weet wat er ons in het Rotterdamsche wacht?
Tjerk, een amateur in het versturen van kerstkaarten (en niet meer dan dat), naar iedereen toe en overal heen, had alleen het volgende over zijn overleden tante uit zijn geheugen naar boven gehaald. Tijdens haar verjaardagen die ze zelden vierde, zegt men, bedekte ze de vloer met kranten zodat de gasten haar parket vol met kale plekken niet vuil zouden maken. En haar goedgelovige man was er nooit achtergekomen, dat zij achter zijn rug om meerdere miljoenen gespaard had. Hier zijn binnen het gezin sentimenten en openhartigheid eigenlijk niet gebruikelijk. Zo was hij in den Here heengegaan.